Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], [3]Want gij zult eten [4]den arbeid uwer handen; welgelukzalig [5]zult gij zijn, en het zal u welgaan. 3. Of, zekerlijk gij zult, of als gij zult eten. 4. Dat is, de spijs, die gij uwer handen arbeid zult verworven hebben, achtervolgens hetgeen God tot onzer aller vader gesproken heeft; Gen.3:19. 5. Anders: zijt gij, en het zal u welgaan.